Private Function CheckTussenvoegsel(Tussen As String) As String
If InStr(1, Tussen, " aan der ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "aan der": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " aan den ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "aan den": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " aan de ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "aan de": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " aan het ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "aan het": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " bij der ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "bij der": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " bij den ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "bij den": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " bij de ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "bij de": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " de la ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "de la": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " des ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "des": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " der ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "der": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " den ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "den": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " de ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "de": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " di ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "di": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " du ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "du": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " het ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "het": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " in der ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "in der": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " in den ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "in den": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " in de ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "in de": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " in het ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "in het": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " in 't ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "in 't": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " in ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "in": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " la ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "la": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " le ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "le": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " op der ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "op der": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " op den ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "op den": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " op de ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "op de": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " op 't ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "op 't": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " op ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "op": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " 's ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "'s": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " ter ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "ter": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " ten ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "ten": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " te ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "te": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " tot ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "tot": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " uit der ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "uit der": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " uit den ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "uit den": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " uit de ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "uit de": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " uit het ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "uit het": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " van der ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "van der": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " van den ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "van den": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " van de ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "van de": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " vanden ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "vanden": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " vander ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "vander": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " von der ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "von der": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " voor den ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "voor den": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " voor de ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "voor de": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " voor 't ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "voor 't": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " uit ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "uit": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " van ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "van": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " von ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "von": Exit Function
If InStr(1, Tussen, " voor ") > 0 Then CheckTussenvoegsel = "voor": Exit Function
End Function