Opdrachtacties
In het volgende overzicht worden de opdrachten beschreven die beschikbaar zijn in de herstelconsole. • Attrib: kenmerken wijzigen voor een bestand of submap.
• Batch: opdrachten uitvoeren die zijn opgegeven in het tekstbestand Invoerbestand. In Uitvoerbestand wordt de uitvoer van de opdrachten opgeslagen. Als u de parameter Uitvoerbestand niet opgeeft, wordt de uitvoer op het scherm weergegeven.
• Bootcfg: het bestand Boot.ini wijzigen voor opstartconfiguratie en herstel.
• CD (Chdir): werkt alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen.
• Chkdsk: met de schakeloptie /p wordt Chkdsk ook uitgevoerd als het station niet de markering Dirty heeft. Met de schakeloptie /r worden beschadigde sectoren opgespoord en wordt leesbare informatie hersteld. Bij deze schakeloptie wordt het gebruik van /p geïmpliceerd. Voor Chkdsk is het bestand Autochk vereist. Chkdsk zoekt automatisch naar dit bestand in de opstartmap. Als het bestand niet kan worden gevonden in de opstartmap, zoekt Chkdsk naar de cd-rom met de Windows-installatiebestanden. Als deze cd-rom niet wordt gevonden, vraagt Chkdsk de gebruiker naar de locatie van Autochk.exe.
• Cls: het scherm leegmaken.
• Copy: één bestand kopiëren naar een doellocatie. Standaard kan het doel geen verwisselbaar medium zijn en kunnen geen jokertekens worden gebruikt. Wanneer gecomprimeerde bestanden worden gekopieerd van de cd-rom met de Windows-installatiebestanden, worden de bestanden automatisch gedecomprimeerd.
• Del (Delete): een bestand verwijderen. Deze opdracht werkt binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen. Standaard kunnen geen jokertekens worden gebruikt.
• Dir: een lijst weergeven met alle bestanden, inclusief verborgen bestanden en systeembestanden.
• Disable: een Windows-systeemservice of -stuurprogramma uitschakelen. De variabele service_of_stuurprogramma is de naam van de uit te schakelen service of het uit te schakelen stuurprogramma. Wanneer u deze opdracht gebruikt om een service uit te schakelen, wordt het oorspronkelijke opstarttype van de service weergegeven voordat het type wordt ingesteld op SERVICE_DISABLED. Maak een notitie van het oorspronkelijke opstarttype zodat u later de opdracht enable kunt gebruiken om de service opnieuw te starten.
• Diskpart: partities van vaste-schijfvolumes beheren. Met de optie /add wordt een nieuwe partitie gemaakt. Met de optie /delete wordt een bestaande partitie verwijderd. De variabele apparaat is de apparaatnaam voor een nieuwe partitie (bijvoorbeeld \apparaat\vaste-schijf0). De variabele station is de stationsletter voor een partitie die u verwijdert (bijv. D
. Partitie is de naam van een partitie die u verwijdert (bijvoorbeeld \apparaat\vaste-schijf0\partitie1). De partitienaam kan worden gebruikt in plaats van de variabele voor de stationsnaam. De variabele grootte is de grootte van een nieuwe partitie in megabytes.
• Enable: een Windows-systeemservice of -stuurprogramma inschakelen. De variabele service_of_stuurprogramma is de naam van de in te schakelen service of het in te schakelen stuurprogramma en start_type is het starttype voor een ingeschakelde service. Het opstarttype kan een van de volgende waarden hebben:
SERVICE_BOOT_START
SERVICE_SYSTEM_START
SERVICE_AUTO_START
SERVICE_DEMAND_START
• Exit: de herstelconsole sluiten en de computer opnieuw opstarten.
• Expand: een gecomprimeerd bestand uitpakken. De variabele bron is het uit te pakken bestand. Standaard kunnen geen jokertekens worden gebruikt. De variabele doel is de map voor het nieuwe bestand. Standaard kan het doel geen verwisselbaar medium zijn en kan het niet het kenmerk Alleen-lezen hebben. Gebruik de opdracht attrib om het kenmerk Alleen-lezen van de doelmap te verwijderen. De schakeloptie /f:bestand(en) is vereist als de bron meer dan één bestand bevat. Hierbij mogen jokertekens worden gebruikt. Met de schakeloptie /y wordt de bevestiging voor het overschrijven van bestaande bestanden voorkomen. Met de schakeloptie /d worden de bestanden niet uitgepakt en wordt een lijst weergegeven met de bestanden die zich in de bron bevinden.
• Fixboot: een nieuwe opstartsector op de systeempartitie schrijven.
• Fixmbr: de hoofdopstartrecord van de opstartpartitie herstellen. De variabele apparaat is een optionele naam waarmee het apparaat wordt aangegeven waarvoor een nieuwe hoofdopstartrecord nodig is. U kunt deze variabele weglaten wanneer het opstartapparaat het doel is.
• Format: een schijf formatteren. Met de schakeloptie /q wordt een snelle formattering uitgevoerd. Met de schakeloptie /fs wordt het bestandssysteem opgegeven.
• Help: een lijst weergeven met alle opdrachten die kunnen worden gebruikt in de herstelconsole (wanneer de variabele opdracht niet wordt gebruikt om een bepaalde opdracht op te geven).
• Listsvc: alle beschikbare services en stuurprogramma's op de computer weergeven.
• Logon: gevonden Windows-installaties weergeven waarbij het wachtwoord voor de lokale beheerder wordt gevraagd voor deze installaties. U kunt deze opdracht gebruiken om naar een andere installatie of submap te gaan.
• Map: de actieve toewijzingen van stationsletters aan apparaten weergeven. Voeg de schakeloptie arc toe om aan te geven dat MAP de ARC-paden (Advanced RISC Computing) moet gebruiken in plaats van de Windows-apparaatpaden. In Boot.ini wordt gebruikgemaakt van ARC-paden.
• MD (Mkdir): werkt alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen.
• More/Type: het opgegeven tekstbestand weergeven op het scherm.
• Net Use: een verbinding tot stand brengen met een netwerksharepunt voor de Windows XP-herstelconsole. Dit is de syntaxis voor deze opdracht:NET USE [apparaatnaam | *] [\\computernaam\sharenaam[\volume] [wachtwoord | *]]
[/USER:[domeinnaam\]gebruikersnaam]
[/USER:[domeinnaam met punten\]gebruikersnaam]
[/USER:[gebruikersnaam@domeinnaam met punten]
[/SMARTCARD]
[/SAVECRED]
[[/DELETE] | [/PERSISTENT:{YES | NO}]]
NET USE {apparaatnaam | *} [wachtwoord | *] /HOME
NET USE [/PERSISTENT:{YES | NO}]
• Rd (Rmdir): werkt alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen.
• Ren (Rename): werkt alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen. U kunt geen nieuw station of pad opgeven voor het doel.
• Set: de omgevingsvariabelen van de herstelconsole weergeven en instellen.
• Systemroot: de actieve map instellen op %SystemRoot%.